Deze week een variatie op de welbekende ouden doosch, een oud onderwerp, met maar met een nieuw geschreven tekst. Rudi Wielers neemt ons deze week mee in het leven van één van de grondlegges van de sociologie. Op 14 juni is het 100 jaar geleden dat Max Weber stierf aan een longontsteking; hij werd getroffen door de derde golf van de Spaanse Griep. Hoewel tegenwoordig geclassificeerd als geslaagd wetenschapper, was zijn leven bepaald niet eenvoudig. Rudi Wielers geeft ons in vogelvlucht het levensverhaal van deze bijzondere man.
Een beruchte vraag in het tentamen Inleiding Sociologie II begin jaren tachtig luidde: In welk jaar overleed Max Weber? Antwoordmogelijkheden (MC): (a) 1918; (b) 1919; (c) 1920; (d) 1921. Voor ons studenten waren die antwoorden betekenisloos. De docent had ons ook nooit verteld hoe en waarom Max was overleden, hij wilde ons, denk ik, vooral duidelijk maken dat het zwaartepunt in de beoefening van de sociologie na WO I naar de overkant van de oceaan verschoof. Weber overleed aan de Spaanse Griep. In de derde, de laatste grote, golf. Hij was best jong nog: 56 jaar. De Spaanse Griep ontstond in de VS, het was geen Chinees virus toen, zelfs niet Spaans, maar Amerikaans, en in de eerste golf verspreidde het zich ongeremd via de loopgraven van WO I. Weber had, aan het begin van WO I, vrijwillig dienst genomen in het Duitse leger (geen hoogtepunt in zijn biografie), maar was, omdat hij te oud was, niet naar de loopgraven gestuurd. Hij was verpleger in de lazaretten, ‘held van de zorg’ noemen we dat nu. Toen de Grote Oorlog was afgelopen werd het virus hem alsnog fataal.
In tegenstelling tot bij de oude Grieken, zegt bij ons de wijze waarop iemand aan zijn eind komt, maar weinig over de kwaliteit van zijn of haar leven. Volgens onze criteria zou je zeggen dat Weber een zeer waardevol en dus gelukkig leven heeft gehad. Er zijn maar weinig wetenschappers waarvan de teksten honderd jaar na overlijden nog steeds, zij het vaak kreunend, volop worden gelezen door eerstejaars studenten. De vertrouwdheid met het werk van Weber is misschien de afgelopen decennia wat kleiner geworden, maar er zijn ook nu nog wetenschappelijke tijdschriften die voor een groot deel of zelfs helemaal aan Weber zijn gewijd. Met daarin artikelen als: Heeft Max Weber in zijn analyse van het confucianisme de huidige snelle ontwikkeling van China voorzien? Vijfentwintig jaar geleden hadden we een studie-adviseur die in zijn werkkamer naast een levensgroot portret van zichzelf een levensgroot portret van Max Weber had hangen. Ik kreeg recentelijk een mail van een collega die me opbiechtte op zaterdagmiddag, eindelijk vrijgesteld van het lesgeven aan de eigen kinderen en het eigen werk, helemaal tot rust te zijn gekomen bij Wirtschaft und Gesellschaft. Een vreemd mensch, deze collega. Voor de generaties sociologen die in de periode 1920-1970 het vak uitbouwden was Weber een heilige. Voor hen stond Weber voor de objectiviteit die een goede sociale wetenschapper in acht moest en kon nemen: de man, en heel soms een vrouw, die eenzaam, op grote hoogte, los van de alledaagse werkelijkheid en zeker los van bredere maatschappelijke belangen, de sociale werkelijkheid kon zien, begrijpen en voor anderen duiden. Het kunnen innemen van een dergelijke positie vereiste kennis, belezenheid, begrip, en vooral dat je je kon losmaken van de opvattingen en invloeden van anderen, een ideaal dat alleen viel te bereiken via ascese, onthouding, afstand nemen. Tegenwoordig zijn er geen wetenschappers meer die nog geloven in ‘objectiviteit’, we verwachten bepaald niet een objectieve houding van Van Dissel, Koopmans, Friedrich, Wensing e.d. ten opzichte van het virus, het moet kapotgemaakt, uitgeband, vernietigd worden en wel zo snel mogelijk, maar er was een tijd dat dit ideaal aansloeg bij geleerde mensen. Net zoals ik nu nog studenten hoor klagen dat hun docent niet objectief is. Forum, denk ik dan, Baudet wil een kliklijst.
Maar onder die laag van geslaagd en dus gelukkig leven zaten diepe scheuren. Een in de jaren tachtig al in de collegezaal besproken probleem was het conflict met zijn vader. Max was al op jonge leeftijd professor geworden, toen zijn vader en moeder het met elkaar aan de stok kregen. Zijn moeder was (ik volg hier de karakterbeschrijvingen zoals ik die in de literatuur ben tegengekomen) een gevoelige, en gelovige vrouw, zijn vader was een goed opgeleide, liberale zakenman. M+v kregen ruzie, onbekend waarover precies, zoon kiest partij voor moeder, conflict tussen zoon en vader loopt hoog op, ruzie, knallende deuren etc., v+z spreken niet meer met elkaar, v overlijdt half jaar later, z raakt in diepe crisis. Max kreeg last van een ‘zenuwinzinking’, depressie, of whatever, iets waar een groot deel van de bonne monde toen onder leed. Bij Max leidde het ertoe dat hij zijn positie van professor opgaf en zich terugtrok in zijn, overigens prachtige, villa in Heidelberg. Het verhaal is dat hij zich daarna weer langzaam oprichtte, dat zijn reis naar Amerika, die hem inspireerde tot ‘Der Geist des Kapitalismus’, hem weer op het goede pad hielp, maar helemaal goed werd het niet meer. De opvatting van de professoren die daarover schrijven is dat hij daarvoor weer professor had moeten zijn. Het precieze weten we daar helaas niet van, en dat is omdat zijn vrouw Marianne na zijn dood een flink deel van de papieren heeft verbrand. Marianne is the wicked woman in de geschiedschrijving over Weber en zijn dood (historici houden van bronnen, ze haten mensen die bronnen verbranden), hoewel ik trouwens wel een historicus (vr.) ken, die toch wel van Marianne houdt, omdat ze de eerste vrouw in het Duitse Parlement was, en dat ook nog voor een respectabele liberale partij. Rook (letterlijk) en nevel verhullen de zielepijn.
Ruim tien geleden kwam het leven in een heel ander licht te staan, toen in 2006 de biografie door Radkau verscheen. In deze biografie leidde Weber een getormenteerd leven: wilde zich overal manifesteren, maar was mensenschuw; hij was impotent, zijn huwelijk met Marianne werd nooit geconsummeerd (dwz ze hebben nooit seks gehad); hij leed zwaar onder depressies en sadomasochistische fantasieën. En dan was er die voortdurende ‘Arbeitswut’, dat vreselijke arbeidsethos, die ijzeren jas die hij niet af kon leggen, maar die uiteindelijk tot maar een heel klein aantal echte publicaties leidde. Wirtschaft und Gesellschaft is door Marianne na zijn dood samengesteld; tijdens zijn leven publiceerde Weber vooral korte stukken, ‘Der Geist des Kapitalismus’ is een dun boekje bestaande uit twee los van elkaar geschreven en gepublceerde opstellen. Volgens Radkau vond hij pas aan het eind van zijn leven werkelijk rust, raakte hij van zijn depressies af. Hij herwon hij levenslust door twee vrouwen, Else von Richthofen en Mina Tobler. Zij hielpen hem af van zijn neigingen zich los te maken en af te zien (ascetiscisme) en daardoor nam hij eindelijk echt deel aan de wereld, was hij eindelijk een gelukkig man. Lang heeft het niet mogen duren: de Spaanse Griep sloeg toe, hij stierf aan longontsteking.
PS1: Ik heb zitten rekenen hoeveel handshakes ik van Weber verwijderd ben. De kortste weg is 3. Plessner, de eerste hoogleraar Sociologie in Groningen, was leerling van Weber en was zelfs toegelaten tot de beroemde zondagmiddag-borrels in de villa van Weber (waar ook mensen als Hannah Arendt, Robert Michels en Georg Lukacs kwamen). Ik ken(de) iemand die Plessner heel goed gekend heeft: Lolle Nauta. Er lijkt me geen kortere weg, waarschijnlijk loopt er wel een andere, even lange weg via Lindenberg, want die kent heel veel (Duitse) sociale wetenschappers. Maar omdat handshakes in deze tijd onzindelijk zijn (als sex in de aids-tijd) houd ik hier maar over op.
PS2: Het college Klassieke Sociologische Teksten zal volgend jaar vanwege bezuinigingen en bezettingsproblemen niet meer uit werkcolleges bestaan, maar uit een hoorcollege. Ter voorbereiding van het hoorcollege worden vragen verstrekt, maar geen opdrachten. Het vak wordt afgesloten met een tentamen, dat zal bestaaan uit essay-vragen, dus geen MC.
Rudi Wielers