Het is herfst. De apocalyptische storm waarbij alles kapot waaide is dan wel voorbij, maar het blijft verschrikkelijk. Godverdomme, wat is het donker buiten. Waar is de zon? Waarom moet ik er steeds uitzien alsof ik incontinent ben omdat mijn zadel áltijd nat is? Hoe kan het dat de verwarmingen in universiteitsgebouwen alleen ijskoud of klam warm kennen? Waarom moet het straatbeeld bepaald worden door grauwe, grijze winterjassen? Wat te doen met de lichtgrijze huidskleur die je krijgt van de permanente afwezigheid van de zon? Pluishaar van de regen? Wintertenen? Echt, hoe blijf je mens in een tijd zonder daglicht?
Dit is de tijd van het jaar dat ik verander in zo’n negatief mens dat overal bij zucht en het toch vooral wel veel moeite vindt om nog de deur uit te gaan. Zo’n ‘laat maar’ mentaliteit. Er zit geen leven in. Eigenlijk ben ik heel dierlijk: zodra het donker is, wil ik naar bed.
Maar dan moet ik me gaan verheugen op kerst, hoor ik. Kerst. Zo’n feest wat uiteindelijk niemand leuk vindt en waarbij je als een wilde gek heen en weer racet tussen familie en schoonfamilie en alles wat erbij hoort of juist gescheiden is. En oud en nieuw, wat ook wel bekend staat als de jaarlijkse grote teleurstelling waarbij de grootste kater veroorzaakt wordt door het feit dat de helft van je maandbudget opgegaan is aan entreegeld en nieuwe kleren. Maar ja, dan zag je er ook prachtig uit op het moment dat je je vrienden niet kon vinden en een vreemde je aanklampte om een lading kots over je uit te storten. En die mooie hakken gaven je billen inderdaad een geweldige lift toen je drie kwartier naar huis moest lopen omdat je je fiets niet kon vinden. Vuurpijl in je reet en lachen maar. Happy new year!
En dan heb je ook nog van die mensen die dit allemaal knus vinden. Zo lekker met een kopje thee en een kaarsje aan voor de kachel een filmpje kijken en warme chocolademelk drinken nadat je geschaatst hebt (schaatsen! Bijna net zo’n overrated verschijnsel als Kerstmis: ijskoud en kleddernat worden en dan smerige snert eten) en sneeuwbalgevechten (irritant) en lekker idyllisch in je blokhut de liefde bedrijven op een berenvel voor de open haard en daarna van die fijne Hollandse stamppot eten (bah) en eindelijk weer je zachte, warme truien aan en onder een kleedje knuffelen. NEE. Zo zit het niet in elkaar. In de realiteit moet je de hele tijd je warme woonkamer uit om lekker banaal neusspray en cranberrypillen te halen bij de Kruidvat omdat je al drie maanden een loopneus en blaasontsteking hebt, omdat je permanent doorweekt bent van de regen.
Tot dat ene moment, ongeveer halverwege februari, dat je het eerste sneeuwklokje tegenkomt. Dan weet je dat het hoogstwaarschijnlijk allemaal wel weer goedkomt. Licht aan het einde van de tunnel. En dan komen de krokussen, de tulpen, fluitende vogels, enzovoort. En op het moment dat je je buurman weer voor het eerst het gras hoort maaien, weet je dat het geen illusie was; er bestaat dus écht zoiets als daglicht.
Tot die tijd houd ik me schuil en lach ik in mijn vuistjes als zo’n winterliefhebber keihard onderuit gaat op zijn fiets. Verdorie.
PS: Mijn excuses dat ik in deze column oude, Nederlandse tradities zoals het schaatsen en stamppot eten bekritiseer. Ik heb de afgelopen weken in het publieke debat geleerd dat tradities er niet zijn om te bekritiseren, vooral niet als het Nederlandse decembertradities zijn. Dit is het geval omdat tradities per definitie nooit veranderen (zoals jullie weten doen we in Nederland om dezelfde reden nog steeds aan uithuwelijken en publiekelijk misdadigers ophangen voor volksvermaak). Wie deze regel breekt en toch kritiek heeft op tradities, moet – zo heb ik goed begrepen – ‘maar terug naar eigen land’. Voor deze optie sta ik vanzelfsprekend open, mits ‘eigen land’ een manier is om een warm en zonnig oord aan te duiden.
Een column door Anna Herngreen